Paas en Peels, God bewijzen

In hun boek God bewijzen beargumenteren theoloog Stefan Paas en theoloog/filosoof Rik Peels dat het wel degelijk redelijk is om in God te geloven, zelfs als er geen argumenten voor het bestaan van God zijn. De filosoof vraagt routineus wat ze verstaan onder ‘God’, ‘redelijk’ en ‘geloven’. Onder ‘God’ verstaan ze ‘een wezen dat eindeloos veel machtiger en wijzer is dan wij, dat de kosmos heeft doen ontstaan en dat op allerlei manieren invloed uitoefent op ons leven’ (p. 8). Voor ‘redelijk’ geven ze niet zo’n expliciete definitie, maar ze bedoelen niet meer dan: op basis van argumenten (p. 10). ‘Geloof’ is de overtuiging dat de aldus gedefinieerde God bestaat.

Paas en Peels beargumenteren dat religie natuurlijk, gezond, nuttig en wereldwijd de norm is. De atheïst moet dus maar bewijzen dat God niet bestaat, en de gelovige hoeft niet verdedigend te bewijzen dat God wel bestaat. Vervolgens stellen ze zich teweer tegen atheïstische tegenargumenten. Ten eerste dat geloof in God zonder argumenten onredelijk zijn en ten tweede dat God een projectie of een overbodige/mislukte hypothese is. Ten slotte herhalen ze enkele versleten argumenten voor het bestaan van God.  Het is duidelijk dat niet de nadruk op het laatste ligt, maar op de gedachte dat het aan de atheïst is om het bestaan van God te weerleggen.

Dit is op het eerste gezicht een verfrissende benadering. Vol zelfvertrouwen proberen ze op argumentatief niveau hun – in Nederland – minderheidsstandpunt te verdedigen. Ik verwelkom deze intellectuele uitdaging aan de heersende opinie, die – voor de verandering – ook de mijne is. Tijdens het lezen bekroop me echter het gevoel dat ze om de hete brij heen draaien. De ‘olifant in de kamer’ wordt vermeden. Waarom zijn er in West-Europa relatief veel atheïsten? Waardoor heeft religie terrein verloren? Ik verlaat daarom eerst Paas en Peels om deze vraag te beantwoorden, om vervolgens hun relevante tegenargumenten te bespreken.

De wetenschappelijke methode

Dawkins (The God Delusion, hfdst. 2) maakt een onderscheid. Strikt genomen valt het bestaan van God niet logisch of empirisch te bewijzen: we weten het niet en kunnen het niet zeker weten. Moet je dus agnost zijn? Nee, zegt hij, want er volgt niet dat het bestaan of het niet-bestaan van God even waarschijnlijk is. Eeuwen geleden was dat misschien anders, maar nu zeker niet.  De verdeling is niet 50%-50%, dus is niet het agnosticisme, maar het atheïsme is het sterkste standpunt. Hoe komt dat? Door de opkomst van de wetenschap. God is door de opkomst van de wetenschap zeer onwaarschijnlijk te geworden.

De wetenschap is geen geloof, maar een poging de wereld zo te herleiden dat hij systematisch te kennen is. De opkomst van de wetenschap is de overwinning van de wetenschappelijke methode. Deze methode reduceert de wereld tot alles wat waarneembaar, meetbaar en berekenbaar is. Het bovennatuurlijke is binnen deze methode het onwaarneembare, onmeetbare en onberekenbare en wordt uitgesloten. Het is mogelijk dat deze methode zou mislukken. Als de natuur fundamenteel niet meetbaar zou zijn. Als de natuur zich – al dan niet onder invloed van geestelijke wezens – onvoorspelbaar zou gedragen. Als bijvoorbeeld een natuurgod de zon langs het hemelgewelf zou leiden, naar zijn luimen in een onvoorspelbaar patroon, dan zou de wetenschappelijke methode falen. Het zou niet lukken om patronen en wetten te onderkennen en vervolgens voorspellingen te doen.

Maar dat is gelukkig niet het geval, integendeel: de wetenschap heeft een buitengewoon succes gehad. Op basis van wetenschappelijke kennis en de daarmee ontwikkelde technologie is bijvoorbeeld de Nederlandse bevolking in een eeuw van 5 naar 16 miljoen gegroeid (wikipedia) en tegelijkertijd is de levensverwachting met ongeveer 30 jaar toegenomen (wikipedia). De succesvolle opkomst van de wetenschap bewijst niet dat het bovennatuurlijke niet bestaat, maar het bovennatuurlijke lijkt wel veel onwaarschijnlijker. De mens heeft zich met succes gericht op het meet- en berekenbare, en het bovennatuurlijke buiten beschouwing gelaten. Het bovennatuurlijke is uitgesloten, of het blijkt al te natuurlijk of oplichterij, zoals hallucinaties of huilende mariabeeldjes. Dat maakt het waarschijnlijk dat het bovennatuurlijke helemaal niet bestaat.

Nu zou men kunnen tegenwerpen dat moderne gelovigen niet in natuurgoden (Thor, Zeus), maar in een abstractere, geestelijkere God geloven. Die God is echter ook bovennatuurlijk en dus even onwaarschijnlijk geworden. Zeker als ‘God’, zoals Paas en Peels, gezien wordt als Schepper van het universum en beïnvloeder van de mens en de wereld, eindeloos machtiger en wijzer dan enig natuurlijk wezen. De wetenschap heeft geleerd dat een andere, natuurlijke uitleg ook mogelijk en zelfs waarschijnlijker is, ook al weten we dat in het geval van bijvoorbeeld de Big Bang (nog) niet. ‘Geest’ is vanuit de wetenschap bijvoorbeeld een natuurlijk fenomeen.

De wetenschap heeft de kijk op de natuur getransformeerd, waarin geen plaats is voor God of andere wezens die daar buiten vallen als boven-natuurlijk. Daarom zijn bijna alle atheïsten niet slechts ongelovig ten aanzien van de monotheïstische god, maar ook ten aanzien van het bovennatuurlijke überhaupt (polytheïstische goden, engelen, geesten, onsterfelijke zielen).

Natuurlijke selectie

Prominente atheïsten als Dawkins en Dennett zijn niet zonder toeval kenners van de biologie. Paas en Peels lopen er met een grote boog omheen: ze argumenteren er niet tegen. De omwenteling in de biologie naar natuurlijke selectie heeft het bovennatuurlijke nog onwaarschijnlijker gemaakt. Het darwinisme biedt namelijk een alternatieve verklaring. Dennett werkt dat uit in zijn boek Darwin’s Dangerous Idea. Voor Darwin waren er maar twee mogelijkheden om het ontstaan van iets te verklaren: of een ontwerper of toevallig. Darwin voegde natuurlijke selectie toe: iets complex hoeft niet door een ontwerper te zijn ontstaan, maar kan zijn ontstaan door natuurlijke selectie over een langere periode, waarin kleine afwijkingen die de overlevings- en reproductiekans verhogen worden uitgeselecteerd. Het voorheen zo vanzelfsprekende argument from design kreeg serieuze concurrentie.

Bijvoorbeeld: waar komt het denken vandaan? Is het een activiteit van de God gegeven onsterfelijke ziel? Nee, over een langere perioden hebben sommige soorten een groter en ingewikkelder brein ontwikkelt, waarmee de dieren in complexe, sociale groepen kunnen leven, dat geschikt is voor taal en dat flexibel is en in staat tot berekeningen om hulpmiddelen te vervaardigen.

Deze alternatieve verklaring is sterker gebleken dan de voorstelling van een ontwerper. Daardoor is wederom de these van het bestaan van bovennatuurlijke nog onwaarschijnlijker geworden. Het is zeer waarschijnlijk dat er geen God of überhaupt iets bovennatuurlijks bestaat.

Letter en geest

Als je iets onwaarschijnlijks wilt aantonen, moet je met goed en sterk bewijs komen. Hoe weten we iets van ‘God’? Ten eerste vertellen heilige boeken ons van alles over God. Ten tweede is er een traditie van intelligente mensen die zich over religieuze vragen hebben gebogen en buigen. Ten derde hebben sommige mensen persoonlijke ervaringen van God.

Niet alleen de natuurwetenschappen, maar ook de letteren hebben hun bijdrage geleverd aan het onwaarschijnlijk maken van religieuze gedachten, soms ongewild. Van het historisch-kritisch onderzoek van de Bijbel hoopte men misschien dat het religieuze gedachten zou verhelderen en bevestigen. Maar het is gebleken dat de Bijbel als bron van feitelijke of historische informatie zeer onbetrouwbaar is. Bovendien heeft men er latere christelijke theologie in gelezen. Jezus is eerder een joodse apocalyptische profeet dan de vleesgeworden God gekruisigd om de zondeval te verzoenen (zie mijn Nietzsche over Jezus in Der Antichrist, Het Nieuwe testament als tekst en De Schrift betwist). Onze grondhouding ten aanzien van religieuze geschriften moet dus sceptisch zijn. De staat van dienst van het heilige boek en de religieuze interpretatie is zo slecht, dat het onwaarschijnlijk is dat wat over God gezegd wordt wel waar is.

Daarbij komt natuurlijk de vraag hoe de schrijvers van de geschriften aan hun kennis over God komen. Dezelfde vraag geldt voor de theologie en anderen die ons over God (menen) te vertellen. Hoe weet je dat? Er schijnen heilige teksten te zijn die beweren letterlijk het woord van God te zijn, maar hoe weet je dat? Dat kan elke tekst wel beweren. Zo beweren Paas en Peels dat God eindeloos wijzer is dan wij. Hoe komen ze daar bij? En wat betekent wijs überhaupt bij een bovennatuurlijk wezen? Komt wijsheid bijvoorbeeld niet uit het erkennen van je grenzen?

Ik ontken ten slotte niet dat men persoonlijke ervaringen heeft en dat men die ervaringen van God kan noemen. Dat betreft echter niet de god zoals die door Paas en Peels gedefinieerd wordt. Hoe ervaar je in zo’n ervaring God als schepper? Of als eindeloos machtiger en wijzer? Dat kan niet. Hoe weet je dat je iets van God ervaart en niet de duivel of een ander geestelijk wezen? Of überhaupt een (geestelijk) wezen?

Ook de letteren en de epistemologie hebben dus het bestaan van God en de kennis omtrent God onwaarschijnlijk gemaakt.

Het onwaarschijnlijkheidsargument

Terug naar het boek van Paas en Peels, God bewijzen. Paas en Peels gaan in twee paragrafen in op tegenargumenten vanuit een wetenschappelijke denkwijze. Allereerst bespreken ze in §3.6 Dawkins’ argument from improbability uit zijn boek The God Delusion (hfdst. 4). Dawkins keert met dit argument de denkwijze van de Intelligent-Design-theorie tegen deze theorie. Die theorie stelt dat het niet waarschijnlijk is dat bepaalde complexiteit tot natuurlijke processen te herleiden is. Deze complexiteit kan alleen door het bestaan van een goddelijke ontwerper verklaard worden. Dawkins voegt toe: die ontwerper moet dan wel nog complexer zijn dan het ontworpene en dus is het bestaan van die ontwerper nog onwaarschijnlijker.

Paas en Peels werpen tegen dat God van een andere complexiteit is, namelijk een niet-fysieke. Stel dat Dawkins daar mee zou instemmen, dan hebben Paas en Peels vier bezwaren daartegen. Ik noem hier alleen het eerste, omdat die relevant is voor mijn betoog. De overige drie bezwaren zijn trouwens ook gemakkelijk te weerspreken.

Het argument van Paas en Peels is: God is niet aan natuurwetten onderworpen. En weten we niets over de waarschijnlijkheid van datgene dat voorbij de natuurwetten valt. Hier kan ik tegenin brengen dat de wetenschappelijke methode het bestaan van iets buiten de natuurwetten onwaarschijnlijk heeft gemaakt. Het moet eerst maar blijken dat het bovennatuurlijke überhaupt bestaat. En dat is onwaarschijnlijk, omdat, zoals gezegd, de aanname dat het niet bestaat – de wetenschappelijke methode -, heel veel succes heeft gehad, terwijl had ook had kunnen mislukken.

Ze vergelijken de discussie tussen godsgelovigen en atheïsten met de verkoop van een stofzuiger aan deur. Je hebt een goede stofzuiger (geloof in God) en dan komt er een kerel langs die beweert dat hij een veel betere heeft (atheïsme), maar bij navraag blijkt dat onzin. Deze vergelijking gaat mank. Het is de vraag of de stofzuiger die je meent te hebben überhaupt bestaat. Je hebt hem nooit gezien, je kunt het huis er niet mee schoonmaken, enzovoort. Dat komt die kerel je vertellen. Bovendien heeft hij een stofzuiger (de wetenschap), waarmee je wel je huis kunt schoonmaken.

God als wetenschappelijke hypothese

In paragraaf 3.8 bespreken ze verhouding van het geloof in God tot de wetenschap. Ze schetsen een beslisboom die een atheïst zou kunnen beargumenteren: God is niet nodig om iets te verklaren. God is dan (a) merkbaar maar niet relevant (deïsme). Of (b) God is niet merkbaar. In dat geval is God (i) empirisch merkbaar en dus een hypothese onderworpen aan wetenschappelijk onderzoek zoals elke andere hypothese of (ii) niet empirisch merkbaar en dus heeft hij geen invloed op de wereld en is hij irrelevant.  Paas en Peels werpen tegen dat als God niet nodig zou zijn, dat niet bewijst dat hij niet bestaat. Gods bestaan hoeft niets te verklaren. God zou bijvoorbeeld nog niets gedaan hebben, maar later bij het Laatste Oordeel wel iets gaan doen. Vergelijk het met buitenaards leven. Daar is geen bewijs van, maar dat bewijst niet dat het niet bestaat.

Dat laatste gaat echter niet op, want de waarschijnlijkheden liggen anders. Er zijn zoveel planeten, dat als bijvoorbeeld de kans op leven op een planeet slechts 1 op een miljard is, dan zijn er altijd nog miljarden planeten met buitenaards leven. Het is mogelijk dat er een bovennatuurlijke God bestaat die niets doet tot een later moment, want het tegendeel is niet te bewijzen, maar het is, wederom onwaarschijnlijk, omdat het bovennatuurlijke überhaupt onwaarschijnlijk is. Met weinig risico waag ik het erop dat een Laatste Oordeel in die zin niet zal komen. (Vraag voor de lezers thuis: waar komt de kennis over het Laatste Oordeel vandaan?)

Vervolgens bespreken Paas en Peels het agnostische argument dat we het niet kunnen weten en dat het beter is het oordeel op te schorten. (1) Ze werpen tegen dat niet alles te verklaren is, zoals het ontstaan van het leven en de mogelijkheid van bewustzijn. Nieuwe ontdekkingen weerleggen oude wetenschappelijke theorieën. (2) Bovendien is voor de gelovige God geen hypothese of onderwerp van experiment, maar een basale overtuiging. Net als andere basale overtuigingen zonder bewijs zoals het bestaan van de buitenwereld of het geloof in morele waarden. (3) Ten slotte zou God in de quantummechanische toevalsprocessen kunnen ingrijpen, waardoor hij toch niet empirisch detecteerbaar is.

Wat betreft (1): theorieën veranderen, de wetenschappelijke methode blijft. Ook in nieuwe theorieën zal het bestaan van het bovennatuurlijke onwaarschijnlijk blijven. (2) Het bestaan van de buitenwereld is waarschijnlijk, want we nemen de buitenwereld waar en er zijn verder geen aanwijzingen, zoals rare storingen, dat we in een Matrix of een Welt am Draht zitten. Mochten er al basale overtuigingen zijn zonder bewijs, dan berusten ze op waarschijnlijkheid. Morele waarden daarnaast gaan niet over het bestaan van iets of niet. (3) Als God op quantumniveau zou ingrijpen, dan zou dat of op een hoger niveau merkbaar zijn omdat de gebeurtenissen niet stroken met de verwachte kansen, zoals we van een lange reeks dobbelsteenworpen een gelijke verdeling verwachten. Of het is niet merkbaar, God beïnvloedt hier en daar een dobbelsteenworp, maar dat heeft het op hoger niveau geen gevolgen. God gaat dan op in de ruis.

Door de wetenschap is God onwaarschijnlijk

Paas en Peels beweren dat je prima in God kunt geloven zonder bewijs en dat je geen argumenten voor zijn bestaan hoeft te geven. Dat hoeft van mij inderdaad niet. Je moet zelf weten wat je gelooft. Maar de opkomst van de wetenschap, de overwinning van de wetenschappelijke methode, heeft weliswaar niet bewezen dat het bovennatuurlijke, inclusief God, niet bestaat, want dat is niet mogelijk, maar heeft het wel zeer onwaarschijnlijk gemaakt. In West-Europa zijn de meeste atheïsten, want hier is de wetenschap begonnen, en hier is de wetenschap dankzij filosofische, morele, culturele en politieke absorptie en dankzij goede opleiding het meest in de bevolking doorgedrongen. De opkomst van de wetenschappelijke methode heeft het bestaan van God zeer onwaarschijnlijk gemaakt. Dat is de uitdaging aan de gelovigen, aan de ‘zebra’s in de polder’, zoals Paas en Peels zich noemen. Zodoende zijn de overige voor- en tegenargumenten die ze geven weliswaar aardig voor een intellectuele discussie, maar in feite bezijden de hoofdzaak.

Weg met religie?

Veel atheïsten dragen gegeven de onwaarschijnlijkheid van deze God de religie ten grave. De religie is bij veel ellende betrokken, van bekrompenheid tot en met geweld en oorlog. Paas en Peels wijzen op de nuttige effecten die religie ook kan hebben. Ze houden echter vast aan een waarschijnlijk onhoudbaar begrip van God als bovennatuurlijk schepper, andere invullingen van God en religie komen niet te sprake. We hebben uitstekende argumenten voor de wetenschappelijke denkwijze, tegelijk is de mens niet de uitvinder van deze denkwijze, maar deze is de mens als ware overkomen binnen de geschiedenis van de westerse filosofie. Deze denkwijze beheerst ons zoals wij menen deze te beheersen. De wetenschapper spreekt een taal waar hij niet de meester van is.

Het is de taak van de filosofie hierbij stil te staan. De wetenschap strijdt tegen de dood, tegen pijn en lijden, en voor zekere kennis. We kunnen vermoeden dat wetenschap wortelt in een ervaring van nietigheid die met alle macht bestreden wordt. Wetenschappelijk gezien is deze ervaring een ervaring van een gebrek dat verbeterd en opgelost moet worden. Daarmee voegt de wetenschap zich naar de taal die de wetenschap beheerst en begaat de paden die deze taal baant. Die ware filosofie staat stil bij deze ervaring en vraagt naar de vanzelfsprekendheid van de taal die voortwoekerend de mens in zijn greep heeft. Dat betekent niet dat men in een hogere bovennatuurlijke macht moet geloven. Het geloof in zijn bovennatuurlijke macht draait, net als wetenschap, weg van de nietigheid. De wetenschap richt zich op de ‘objectieve werkelijkheid’ om zekere kennis en middelen te verwerven om de nietigheid op te heffen. Het geloof in God verlegt de blik naar een bovennatuurlijk object. In de geschiedenis van de religie treft men echter ook mensen die religieus stil zijn blijven staan bij de nietigheid – soms letterlijk verblijvend in de zwijgende stilte van de verwoestijnde ziel, zoals Meister Eckhart. Daarin ligt hun kracht, ondanks dat zij ook geloofden in een bovennatuurlijke god of een 6000 jaar oude aarde. Mocht de religie nog bestaansmogelijkheden hebben, dan liggen die hier en niet in de metafysica.

Bibliografie

Stefan Paas en Rik Peels, God bewijzen. Argument voor en tegen geloven (Amsterdam 2013)

Richard Dawkins, The God Delusion (New York 2006)

Daniel Dennett, Darwin’s Dangerous Idea (London 1996)

delen:   twitter   facebook   linkedin