Het echte leven

Het thema van de Maand van de Filosofie is dit jaar ‘het echte leven’. De nadruk ligt bij de meesten op echt. Zo is het essay getiteld Echte vrienden. In het dagelijks leven horen we: ‘Voetbal is voor gecoiffeerde vedetten met gevijlde nagels. Nee, wielrennen is het echte leven’, ‘Deze roman toont het echte leven’, ‘Zij kennen elkaar niet alleen op inyourfacebook, maar ook in het echte leven’, enzovoort. Het echte leven onderscheidt zich van het kunstmatige leven. Het leven ontdaan van het imago, van de romantische fantasie, van de hooggestemde ideologie.

De pretentie te weten wat het echte leven behelst is typerend voor de hoogmoed van de filosofen. In de kroeg laten we zulke beweringen passeren, maar aan een uitgesponnen verhandeling worden hogere eisen gesteld. Hoe weet je wat het echte leven is? Hoe kun je wat voor jou het echte leven is voorschrijven aan anderen? Voor je het weet sta je te preken op de kansel.

– Maar dit zijn vragen van de filosofaster Haringboer aan de columnist Zwammerman. Laten we met een echte filosofische vraag, dat wil zeggen in de stijl van Plato, beginnen: ten aanzien van de kroegpraat over ‘het echte leven’, vragen we ons eerst af: ‘wat is dat – het leven?’

De wetenschap van het leven

Deze vraag komt tegenwoordig niet meer toe aan de filosofie, maar aan de wetenschap van het leven, de bio-logie.

– Een oude filosofenreflex springt meteen naar voren: biologen onderzoeken allerlei zaken binnen het gebied van het levende, maar ze kunnen op de filosofische vraag ‘wat is het leven?’ geen antwoord geven. Het vragen naar grondbegrippen om de wetenschap te funderen is de taak van de filosofie. Wetenschappers denken niet (Heidegger).

Biologen hoeven over deze fundamentele vraag niet na te denken omdat ze reeds een antwoord hebben. Het fundament is gelegd, er zijn grondbegrippen en waar nodig worden deze aangepast. Zo zijn bijvoorbeeld de grenzen niet duidelijk tussen wat leeft is en wat niet: virussen bijvoorbeeld. Maar het doet er ook niet toe voor het onderzoek naar virussen. Men ziet de begrippen niet als grondbegrippen waarop een huis van onderzoek wordt gebouwd, maar als pragmatische werkhypothesen.

De tendens is duidelijk: het levende is een organisme, een geheel van werktuigen (organon in het Grieks), een machine. Het leven is mechanisch, maar niet met katrollen en draden zoals Descartes voorstelde. Het organisme is een voertuig waarin de genen kunnen overleven en waarmee ze zich verspreiden. Levende organismen zijn overlevings- en verspreidingsmachines van de genen. De studie van het leven beslaat de studie van de biochemie van de replicanten (DNA, virussen) tot de studie van het meest complexe orgaan, het brein. Wij zijn ‘lumbering robots’ (Dawkins). ‘Wij zijn ons brein’, de zogenaamde geest is slechts het urine van daarvan (Dick Swaab).

De filosofie van het leven

– De filosofeem van Heidegger: dit is juist, maar niet waar.

De wetenschap benadert het leven van buiten, met een theoretische blik. De levende daarentegen beleeft zijn geleefde leven: de weg van geboorte tot de dood, de spanning tussen lijden en geluk. De theoretische wetenschapper ziet een pijnprikkel die elektrische stroompjes naar receptoren zendt, de levende daarentegen heeft pijn en is, zoals het Engels zegt, ‘in pain’.

Heidegger begreep onze tijd als het atoomtijdperk en de tijdperk van de beleving (Erlebnis). Zowel het wetenschappelijk ingenium van de kernenergie als de beleving dacht hij als culminatie van de Machenschaft (later: Ge-stell). Door wetenschap en techniek wordt alles onderzocht, gemaakt en getransformeerd om optimaal beschikbaar te staan voor iets anders. Bovendien moet het leven leuk zijn; er moet iets te beleven zijn. Het beleven verstond Heidegger als het alles levend op (willen) vatten door en voor het subject. Beleving is belevingsrationaliteit: van het opstaan met de muziek van jouw smaak tot het slapen gaan met het leuke boek richt je het hele leven op jouw smaak in. Alles probeer je optimaal naar jouw wensen in te stellen.

De herleiding van Erlebnis tot Machenschaft is waarschijnlijk te snel. Vanuit de Machenschaft van wetenschap en techniek wordt het leven opgevorderd voor iets anders en uitwendig opgevat als een functionerende machine binnen het geheel. Het leven van de levende zelf is ondenkbaar. Bijgevolg kan deze gedachteloosheid het leven alleen tot ‘absolute waarde’ en ‘een mensenrecht’ bestempelen en verder niets. De belevende mens echter beleeft zijn leven vanuit het leven zelf. Je ziet het leven niet van buiten, maar voelt, beleeft en ervaart het.

Dit innerlijk leven heeft zijn plaats niet in de wetenschap maar in de filosofie. Bij de schrijvers uit de Romantiek krijgt het leven zijn ‘gloedvolle klank’, wat bij Nietzsche filosofisch weerklank vindt. Zijn denken wordt levensfilosofie genoemd. De existentialisten (Kierkegaard, Sartre) dachten aan de zwaarte van de eigen dood en de opdracht van de eigen geboorte. De fenomenologie (Husserl, Heidegger, Merleau-Ponty, Henry) onderzocht de wereld en ons zelf zoals deze zich aan ons manifesteren. Dit zelf is achtereenvolgens het bewustzijn (Husserl), het Da-sein (Heidegger), het lijf (Merleau-Ponty) en het leven zelf (Henry). In dit spoor kunnen we zeggen: wij zijn niet ons brein – vanwaar trouwens deze collectiviteit van het wij? – , maar jij bent jouw leven.

De levensfenomenologie van Michel Henry

Michel Henry noemt zijn denken radicale of materiële levensfenomenologie. Hoe duidt hij in het kort het leven?

  • Het leven is innerlijk; van buiten (in de wetenschap) is het leven zelf onbekend.
  • Het leven is immanent, niet transcendent. Het leven berust niet op een andere grond: noch de Idee, noch God, noch het Bewustzijn, noch het Zijn
  • Het leven is primair niet verstandelijk maar affectief. Of, zowel we in de Germaanse talen kunnen zeggen: gestemd. Speciale aandacht gaat uit naar de auto-affectiviteit, de grondgestemdheid; de gestemdheid waarin de stemming is afgestemd op het leven van de gestemde zelf, in plaats van op gebeurtenissen in de wereld. De bekende voorbeelden van Heidegger: angst (in tegenstelling tot vrees), gerüstete Freude, diepe verveling, jubel.
  • Het leven is allereerst ontvankelijk en niet grijpend. Het leven staat open voor het gevoel, de stemming die zich vrij van de greep van de wil te kennen geeft. Pas als je bijvoorbeeld een woord ergens voor krijgt aangereikt, zie je het pas. Een wetenschapper kan pas wetenschapper zijn sinds deze wijze van denken zich heeft gemanifesteerd.

Vanuit Heidegger kunnen we nog aanvullen:

  • Het leven is niet het streven van een doel met werktuigen (organisme), maar een openen en sluiten voor …, onthullen en verbergen van ….
  • Het leven is wezenlijk laten in plaats van doen en willen. ‘In-sich-handeln-lassen des eigensten Selbst aus ihm selbst’ (Sein und Zeit §60)
  • Het hoogste product van de mens is niet grote sommen geld, hoge posities of dikke auto’s, maar dat wat het leven zelf aanspreekt: kunst, literatuur, muziek, film, religie/spiritualiteit en filosofie. Het echte leven is (laten) dichten, danken en denken.

– Zou een filosoof-dominee zeggen. Met deze ’theorie van het leven’ is echter niet het leven zelf aangesproken. Er is louter over het leven gesproken. Over het leven worden negatieve en positieve eigenschappen beweerd, zoals in de wetenschap. Het meest levende verschijnt als het meest abstracte.

Sackgasse.

Wellicht maken we daar het echte leven mee waar het in een doodlopende weg is geraakt. Waar het Réel (Lacan) het leven binnendringt en het leven het echte (reële) leven wordt.