Kurt Flasch, Meister Eckhart. Philosoph des Christentums

Met de titel Meister Eckhart. Philosoph des Christentums maakt Kurt Flasch zijn inzet duidelijk: hij wil Eckhart neerzetten als filosoof en niet als mysticus. Waarom? Omdat Eckhart zichzelf zo neerzet. Geen van zijn werken heeft ‘mystica’ in de naam, maar belangrijker nog: hij maakt herhaaldelijk duidelijk dat hij met filosofische argumenten zijn gedachten, sommige dogma’s en zinnen uit de bijbel wil bewijzen. Hij doet geen beroep op mystieke ervaringen.

Flasch verwerkt recente onderzoeken, zodat – zoals wel vaker in zulke gevallen – er grote verschuivingen optreden in de datering van sommige werken. Bovendien gebruikt hij onderzoek naar Eckharts voorgangers (Albertus de Grote en vooral Dietrich von Frieberg), naar zijn tijdgenoten en vooral naar de processtukken. Flasch pleit tegen een voorrang van de Duitse preken. Een filosoof van Eckharts statuur zou zeker in zijn Latijnse werken, geschreven in de preciezere termen die de Latijnse denkcultuur bood, zijn belangrijkste gedachten het nauwkeurigst beargumenteerd hebben. De Duitse preken zijn hierop gebaseerd, zonder nauwgezet alle details en argumenten op te rakelen.

Dat lijkt me een zinnige benadering, want bij de preken zit je met allerlei termen (bijv. beeld, godsgeboorte) waar je een uitgewerkte theorie achter vermoedt, die in de preken zelf niet uitgesproken wordt. Flasch bespreekt Eckharts belangrijke werken min of meer in volgorde, maar hier zal ik slechts de hoofdpunten bespreken. Leidraad is dat, hoewel Eckhart veel put uit het aristotelisme dat in de voorafgaande halve eeuw zo populair was geworden, de hoofdmoot van zijn gedachten neoplatonistisch is.

Neoplatonisme van het intellect

Als filosoof is voor Eckhart niet het mystieke of de bijbel maar het intellect het hoogste. Hij wil daarom de theologie uitleggen en bewijzen met filosofische argumenten. Meer dan het aristotelisme benadrukt het neoplatonisme het verschil tussen het intellectuele en het materiële. Een van Eckharts stokpaardjes is dat het intellect radicaal verschilt van het materiële. Voor intelligibele zijnden heeft Eckhart zelfs een eigen naam: ens conceptivum of ens intellectivum. Deze zijnden zijn geen substanties of accidenten. Ze zijn zo anders dat de aristotelische categorieën, die opgesteld zijn voor materiële substanties, niet geschikt zijn voor hen zijn.

De intelligibele wereld van het intellect en de ideeën verschilt kwalitatief van de materiële wereld van het lichaam en de dingen om ons heen. Het intellect is niet slechts één van de vele zielsvermogens, maar de grond en het hart van de ziel. De grond van de ziel is verborgen, naar Augustinus: abditum mens, de verborgen geest. Deze grond is verbogen, maar kan door het natuurlijke intellect (zichzelf dus) gekend worden, door zich af te scheiden van de uitwendige beelden van de individuele dingen.

Neoplatonisme van de algemene begrippen

Centraal in Eckharts denken staan wat Flasch de Erstbestimmungen noemt, de algemene bepalingen, de terminis generalis, te weten: zijn, eenheid, waarheid, goed-zijn, idee, wijsheid en liefde. Deze algemene bepalingen zijn niet eigenschappen van de dingen zelf, noch labels die wij erop plakken. Nee, ze zijn de gronden van de werkelijkheid. En dus ook van het denken. Zijn en eenheid zijn de belangrijkste algemene bepalingen: elk zijnde heeft zijn en eenheid. Het zijn maakt het zijnde zijnd, niet door te produceren, maar het zijn maakt het zijnde aan zich gelijkend, dwz. zijnd.

En God? God is deze algemene bepalingen. God is zijn en dus geen zijnde. Waarom? Omdat God intellect is. Het intellect is zelf dus ook geen zijnde. Het denkt de soort van het zijnde, maar verschilt daar zelf radicaal van. De schepping is voor Eckhart expliciet niet dat God eenmalig de wereld heeft geproduceerd. Hij sluit uit dat God als werkoorzaak (zoals in dit geval), of als doeloorzaak (zoals in het aristotelisme ook) schept. Hij formuleert dat mooi als het zwijgen van de causa efficiens en de cause finalis. In de filosofie kan schepping alleen de vormoorzaak hebben. Niet productie van zijnden door het hoogste zijnde, maar verwekking van vorm-zijn door het zijn. God schept in elk moment: elk moment treedt het zijn in het zijnde, het ene in het vele. Telkens opnieuw, telkens nieuw. God geeft dit zijn aan de essentie van het zijnde (zoals paardheid). Deze essenties zijn gegeven, ook voor God, want aan de essentie ‘driehoek’ kan hij niets veranderen. God geeft deze universalia ante rem hun werkelijkheid. Van possibilia worden het actualia. Flasch noemt dit universalistisch idealisme: het algemene (het universele) heeft voorrang boven het individuele en het zijn is de eerste van de algemene begrippen (ideeën).

Neoplatoonse ethiek

De mensheid is anders geschapen dan de overige zijnden. Terwijl de gewone zijnden verwerkelijkingen zijn van één soortidee, is de mens geheel een beeld van God. Elk zijnd heeft een redelijke grond (ratio rei) en de mens heeft een intellectuele natuur om deze gronden te kennen. Het intellect is onbestemd en is receptief voor de redelijke grond van de dingen. In Eckharts ethiek telt daarom niet primair de uitwendige, materiële act, maar de interne intentie. Als je een rechtvaardige act doet, dan betekent dat de rechtvaardigheid in je werkelijk is; de act zelf is in dat opzicht minder belangrijk. Het gaat erom je af te scheiden van de uitwendige, individuele dingen en je naar de algemene ideeën, Gods zelfmededeling, toe te wenden om zo de verborgen grond van de ziel, het intellect als Gods evenbeeld, te kennen.

Het proces

Aan het einde van zijn leven kreeg Eckhart een kerkelijk proces aan zijn broek en Flasch doet zijn best om aan te geven dat dit niet alleen vanwege gekonkel binnen en tussen de monastieke orden was of omdat de paus zo’n rotzak was. Eckharts neoplatonisme mag voor ons bijzonder bizar klinken, zelfs voor die tijd waren Eckharts ideeën buitengewoon en ver buiten de theologische consensus: de eeuwigheid van de wereld, het verwaarlozen van de historische en eenmalige Christus, het antithomisme tav. de algemene begrippen, enz.

Rustzoekers?

Flasch geeft een uitstekend beeld van Eckharts filosofie, hoewel hij hier en daar wat beknopt is. Zo laat hij systematische vragen open, zoals wat de verhouding tussen de primaire, algemene bepalingen en de ‘gewone’ soort-essenties is. Het sterkste is zijn verzet tegen de neiging om schwärmerisch met Eckhart aan de mystieke haal te gaan, zonder acht te slaan op de filosofische achtergrond. Hij meent dat de slachtoffers van ‘mystiekindustrie’ vooral met Eckhart zweven, omdat ze rust zoeken in drukke tijden. Dat wuift hij misschien al te gemakkelijk weg, alsof (imaginaire) Meister Eckhart en (populaire) Eckhart Tolle ongeveer hetzelfde is. Er lijkt ook oprechte filosofische belangstelling voor Eckhart (de Meister, niet Tolle), bijvoorbeeld voor zijn verwerping van het doelmatige als het centrale van het leven (‘ohne Warum’). Flasch’ boek laat daarentegen zien, dat deze belangstelling een opdracht met zich meebrengt: om dit filosofisch waar te maken, moet je de confrontatie aangaan met Eckharts neoplatoonse essentialistisch-intellectualistische metafysica, die voor ons op z’n zachtst gezegd niet meer zo relevant is.

Heidegger, neoplatonist?

Heidegger beweert ergens dat Eckhart zijn leef- en leesmeester is, maar heeft zich nergens systematisch met hem ‘uit-een-gezet’, behoudens enkele opmerkingen voor de vuist weg. Niettemin is opvallend hoe zeer zijn gedachte van de Seinsgeschichte neoplatoonse weerklanken heeft: niet het individuele zijnde is primair, maar het zijn zelf. Het zijn zelf ereignet zich in een Grundstellung waarin bepaalt is hoe (en dat?) al het zijnde is. Bovendien vindt hij in Sein und Zeit de aristotelische categorieën niet van toepassing op alle zijnden, maar onderscheidt hij verschillende zijnswijzen met eigen ‘categorieën’. Verschil is wel dat het wezen van de mens bij hem het Da-sein is, en niet het intellect. Maar zoals het intellect receptief is voor Gods zelfmededeling (en God is zijn), zo is later Da-sein de ontvangstruimte (het Da) voor het geschieden van het zijn als zodanig. Ten slotte lijkt Eckhart, en misschien het hele neoplatonisme, niet zo makkelijk te passen in de karakterisering van de hele geschiedenis van de westerse filosofie als onto-theo-logie: Eckhart benadrukt dat God geen zijnde is, maar zijn en dat dit zijn radicaal verschilt van het zijn van de materiële zijnden. Voer voor nader onderzoek?

Bibliografie

Kurt Flasch, Meister Eckhart. Philosoph des Christentums (2010)

 

delen:   twitter   facebook   linkedin